
‘Thuis voor Noordje’: een paradigmaverschuiving in jeugdhulp Noord-Holland
‘Thuis voor Noordje’, een baanbrekend initiatief in de jeugdhulp in Noord-Holland, is een toonbeeld van samenwerking, lef en innovatie. Negen regio’s hebben hun krachten gebundeld in een bovenregionale samenwerking, waarbij gemeenten, jeugdhulp, en onderwijsinstanties betrokken zijn.
Het streven is om jongeren zo thuis mogelijk op te laten groeien, met aandacht voor individuele behoeften en het betrekken van gezinnen en onderwijs. Er wordt niet langer alleen gekeken naar de problemen van jongeren, maar ook naar hun kansen en toekomstdromen. ‘Thuis voor Noordje’ inspireert door te laten zien dat begrip, samenwerking en geloof in de potentie van jongeren kunnen leiden tot duurzaam herstel. Het initiatief heeft geleid tot aanzienlijke vermindering van jongeren in gesloten jeugdhulp, maar er zijn nog steeds uitdagingen. Het is een verhaal van empowerment, breken met conventies en het creëren van een zorgomgeving waarin elke jeugdige het recht heeft om een thuis te vinden en te ontwikkelen.
Achtergrond: op weg naar de best passende zorg voor kwetsbare jongeren
Tot voor kort werden jongeren met ernstige, complexe problemen ondergebracht in open of gesloten behandelgroepen, met de verwachting dat dit binnen een vastgestelde periode hen zou helpen herstellen. Deze groepen waren vaak grote voorzieningen waar behandeling op maat vanwege de heterogene problematiek van de jeugdigen moeilijk te realiseren was. Bovendien leidde dit vaak tot uitsluiting uit de maatschappij. Na de vastgestelde periode bleek een substantieel deel van de jongeren nog steeds met aanzienlijke problemen te kampen en niet terug naar huis te kunnen, waardoor ze doorgeplaatst werden naar nieuwe behandelgroepen. Deze opeenvolging van verhuizingen resulteerde in onrust en vervreemding van de maatschappij, met langdurige effecten die doorwerkten tot na hun 18de levensjaar.
Op landelijk niveau werd hiertoe het actieplan ‘De best passende zorg voor kwetsbare jongeren’ opgesteld. En ook in Noord-Holland vond men dat het anders moest met de jeugdzorg, wat leidde tot het bovenregionaal plan een ‘Thuis voor Noordje’. ‘Thuis voor Noordje’ bestaat uit een unieke samenwerking tussen aanbieders, gemeenten en onderwijs. Daarom zitten we aan tafel met Thessa Mous (directeur Jeugd & Gezin en klinisch psycholoog bij GGZ Noord-Holland-Noord), Marjon van der Ven (wethouder Financiën, Wonen & Stadsvernieuwing, Jeugdzorg bij gemeente Hoorn), Frans Jordaan (directeur-bestuurder bij Samenwerkingsverband VO Amstelland en de Meerlanden) en Chantal van Liefland (regioadviseur Noord-Holland bij Ketenbureau i-Sociaal Domein).
Bovenregionale aanpak JeugdzorgPlus: aanleiding en uitdagingen
Al langere tijd stond het jeugdzorglandschap in Noord-Holland onder druk, specifiek in de JeugdzorgPlus. Drie regio’s besloten dat het anders moest. Daardoor moesten een aantal specialistische instellingen, zoals Transferium, sluiten. Ook was besloten dat de JeugdzorgPlus afgebouwd moest worden, wat deze beweging alleen maar versterkte. Omdat deze drie regio’s samen voor een flinke verandering zorgden na hun gezamenlijke aanbesteding, bleek dat er een verdergaande bovenregionale samenwerking nodig was.
Als regioadviseur hielp Chantal betrokken partijen samen te komen en hierop door te ontwikkelen. Maar gemakkelijk bleek dat niet. Chantal benadrukt het belang van een vernieuwde aanpak in de JeugdzorgPlus: “We wilden echt op een andere manier inkopen, een manier die beter aansloot bij de behoeften van kinderen en gezinnen.” En dat vereiste bovenregionale samenwerking, met een regio-overstijgende aanpak, waarvoor ook een gezamenlijke aanbesteding nodig is. Marjon, wethouder van de gemeente Hoorn, voegt eraan toe dat de aanbesteding niet alleen een kans was voor vernieuwing, maar ook een confrontatie met de complexiteit van de bestaande regelgeving en financieringsstructuren blootlegde. De aanbesteding onthulde complicaties, waarbij verschillende regio’s met uiteenlopende wet- en regelgeving geconfronteerd werden. Dit leidde tot belemmeringen in het gezamenlijk aanbesteden en het realiseren van een gezamenlijke aanpak voor jeugdzorg.
Het spanningsveld tussen de wens tot vernieuwing en de bestaande systeemwereld bracht de behoefte aan een brede, bovenregionale samenwerking aan het licht. Centraal in de aanbesteding stond het belang van de nabijheid van het sociale netwerk en de blijvende aansluiting met de eigen school. De verbinding met het onderwijs was cruciaal. Frans: “Het nieuwe inzicht is dat je eigenlijk wilt dat kinderen het liefst niet hun huidige school hoeven te verlaten als ze (tijdelijk) niet thuis kunnen wonen.” Marjon vertelt: “En dan kom je in een wereld terecht waarvan je denkt: hoe is het mogelijk? Vanuit jeugdhulp, gemeenten en onderwijssamenwerkingsverbanden wilden we allemaal hetzelfde, maar vanuit de regelgeving mochten we niet hetzelfde. Wet- en regelgeving stonden echt haaks op elkaar. Met onderwijs, jeugdhulp, wethouders en ambtenaren hebben we letterlijk een paar keer bij het ministerie gezeten, met een heel pakket aan dossiers, omdat we gewoon dachten: dit loopt vast.” Marjon vervolgt: “Toen bleek dat ook andere aanbestedingstrajecten niet parallel liepen en dat de schaalgrootte voor zo’n voorziening veel te klein is voor drie regio’s.”
Chantal: “De samenwerking begon met vijf regio’s en toen is Marjon rond gaan bellen.” Uiteindelijk sloten ook onder andere gemeente Amsterdam en Gooi- en Vechtstreek aan en bestaat de samenwerking nu alle negen regio’s van Noord-Holland “En zo is het echt gegroeid vanuit de pijlers waar we nu in zitten: de aanbieders, gecertificeerde instellingen, het onderwijs en de gemeenten” vertelt Chantal trots. “Iedereen is overtuigd dat we het alleen samen kunnen doen, het is een gezamenlijke behoefte en iedereen doet mee.” Marjon knikt: “Het blijkt gewoon, zeker bij deze heel complexe jeugdhulp, dat samenwerking heel belangrijk is.”
Het begin van ‘Thuis voor Noordje’: leidende principes als kompas
Thessa vertelt hoe belangrijk leidende principes waren in de beginfase van ‘Thuis voor Noordje’. Deze bestaan onder andere uit gezamenlijk verantwoordelijkheid nemen, aansluiten bij de behoeften van de vraagsteller en ontwikkelingsgericht werken.. “Het is begonnen vanuit die aanbesteding, maar het is heel snel meer verworden naar: hoe vinden we elkaar? En dat gaat ook verder en breder dan de JeugdzorgPlus. Ik denk dat het formuleren van een visie en stip op de horizon met leidende principes ons allen een houvast hebben geboden. Ik zie dat echt als de basis van een ‘Thuis voor Noordje’.”
“Maar,” vervolgt Chantal, “we waren er heel erg van doordrongen dat het om een paradigmashift ging en écht transformeren met elkaar in deze opgave.” Voorheen werd er vooral gekeken naar waar er plek was, en dan kan het soms makkelijker zijn om een kind naar Overijssel te sturen dan een nieuwe voorziening op te moeten richten. En dat denkbeeld werd nu los gelaten. “En dat is dat vertragen en verdragen, wat ook in onze leidende principes staat”. Thessa knikt: “Dat is ook: een goede verklarende analyse maken, zodat je tot een totaal geïntegreerd beeld kan komen over een jongere en het gezin samen met hen. Dat maakt dat je wel afgewogen keuzes kunt maken. En in zo’n plan horen alle domeinen thuis. Dus het gaat er niet alleen om dat er nood is aan een woonplek. We moeten ook kijken wat dat betekent voor het onderwijs en voor de sportclub, waar het misschien eigenlijk juist wel lekker loopt.”
We waren er heel erg van doordrongen dat het om een paradigmashift ging en écht transformeren met elkaar in deze opgave.
Chantal benadrukt dan ook dat het niet meteen ging om het uittekenen van het zorglandschap in Noord-Holland, maar dat er consensus moest komen over wat ze inhoudelijk wilden. Op basis daarvan zijn er waarden en leidende principes geformuleerd. En dat gezamenlijke vormingsproces was extra uitdagend gezien fysieke bijeenkomsten nauwelijks mogelijk waren door de coronaperiode. Chantal: “Ondanks dat hebben we veel geïnvesteerd om het er eerst met elkaar over te hebben welke beweging we met elkaar wilden vormgeven. En dat was – en is nog steeds – de kapstok om elkaar steeds weer op aan te spreken. Elke keer helpen die leidende principes om het inhoudelijke verhaal goed te vertellen, maar ook om elkaar steeds te blijven uitdagen en te blijven bevragen, te blijven toetsen of we ook daadwerkelijk doen wat we met elkaar afgesproken hebben.”
Het groeien van de samenwerking
De intenties waren goed en de wil om alle kinderen in de JeugdzorgPlus een passende voorziening te bieden, was groot. Maar gemakkelijk bleek het niet. Marjon: “We hebben met alle negen regio’s gekeken wat het aanbod was in Noord-Holland.” De grote vraag bleek: waar zitten de kinderen met deze problematiek? De regio’s hebben flink wat tijd moeten investeren om dit goed in kaart te brengen. Marjon vertelt dat voor de gemeente Hoorn naar voren kwam dat nog geen 20% van de jeugdigen in Hoorn of de omliggende omgeving gehuisvest was. “En als je het hebt over kinderen in hun eigen omgeving laten opgroeien, dan gaat dat ook over school. School is de basis.” Vervolgens werd de focus dan ook verder verbreed en werd ook gekeken hoe het onderwijs voor deze groep georganiseerd was. Dit was het moment dat de (onderwijs)samenwerkingsverbanden aanhaakten. In die periode werden ook de grote jeugdzorginstellingen betrokken. “Zo is dat eigenlijk fluïde gegroeid” vertelt Marjon. Op een later moment zijn ook de gecertificeerde instellingen (GI’s) aangesloten, waarvan het viertal nu aangeeft dat ze dat eerder hadden moeten doen.
De samenwerking met het ‘Bovenregionaal Expertisenetwerk Jeugd Noord-Holland’ (BEN NH) wordt genoemd als een belangrijke succesfactor in het opzetten en succesvol maken van Thuis voor Noordje. Mede door gebruik van het brede netwerk in de provincie, maar ook in de financiering van projecten.
Cijfers en realiteit: reflectie en blijvende uitdagingen
Chantal: “We zijn zeker stappen aan het zetten, maar we hebben daar denk ik gewoon lang voor nodig. Tegelijkertijd laten de cijfers zien dat we echt veel minder kinderen in de JeugdzorgPlus hebben.” Zo is het aantal jeugdigen in de gesloten jeugdhulp van 450 in 2018 naar 155 in (de eerste helft van) 2023 gedaald. Chantal blijft echter wel realistisch: “Dat is ook maar een cijfer, want die kinderen hebben nog steeds net zo ingewikkelde problematiek. Alleen zitten ze nu op een andere plek.”
Ook Thessa kijkt realistisch naar waar ze nu staan, ook met het oog op de leidende principes. “Die leidende principes zijn echt het uitgangspunt, en dat gaat breder dan de KWV’s (kleinschalige woonvoorzieningen). Dat gaat door de hele hulpverlening heen, en daar hebben we echt nog een opgave te doen. Als ik naar mijn eigen organisatie kijk, dan denk ik: ik ben er van doordrongen, het management is er van doordrongen. Maar op de werkvloer gebeuren er af en toe nog dingen waarvan ik denk: dat was niet helemaal hoe we het afgesproken hadden.” Chantal knikt: “Dat geldt voor al onze organisaties. Het moet in de haarvaten gaan zitten van het personeel, door alle lagen heen.” Daarnaast, geeft Thessa toe, zijn er ook andere momenten waar het soms lastig is om aan de leidende principes vast te houden. “Om als de veiligheid in het gedrang komt nog steeds bij het uitgangspunt van vertragen en verdragen te blijven en eerst een plan te maken, dat is echt nog een flinke opgave voor ons.”
Het netwerk van een ‘Thuis voor Noordje’ breidt zich steeds verder uit. Thessa vertelt trots: “Ik zie echt een olievlekwerking, mensen willen aanhaken en volgens mij is dat de kracht. Er wordt gevoeld dat we met iets goeds bezig zijn en ik heb het gevoel dat we steeds meer een netwerk bouwen, vanuit een ‘Thuis voor Noordje’.” Chantal knikt: “En dat netwerk doet niks als je niet met elkaar vanuit dezelfde visie werkt en het ook echt gaat doen. Over een visie zijn mensen het snel eens en kunnen mooie beleidsplannen worden geschreven, maar daarmee gebeurt er niets. De kracht is echt dat je elkaar aanspreekt en dat het dan ook echt die olievlekwerking geeft.” “En we zijn er nog niet” geeft Thessa toe. “Maar we zijn wel lekker onderweg, passend bij individuele organisaties en over regio’s heen; als provincie gezamenlijk voor onze doelgroep. En dat geeft wel vertrouwen.”Volgens Frans zijn er ook nog stappen te maken in het loslaten van het institutiedenken: “Wat er nog heel vaak gebeurt is dat er gedacht wordt: hij of zij heeft deze setting nodig.” Andersom gebeurt het ook, dat scholen zeggen: dit is niet de setting voor deze leerling, hier zijn wij niet voor. “Hebben we dan goed genoeg geduid wat er echt aan de hand is en wat er nodig is? En zijn we dan in staat om te schakelen van het settingdenken naar het maatwerkdenken. Wat kunnen we dit kind in deze situatie dan individueel op deze locatie wel voor ondersteuning bieden om het te kunnen laten slagen? Heel veel mensen zitten in die reflex van: het kan niet bij ons, het kind moet ergens anders heen.” Thessa knikt instemmend. “We zien het in iedere casus dat we met zijn allen zo zijn opgeleid en ons zo ontwikkeld hebben, dat we nog in die hokjes denken. Dus dan zie je in een verklarende analyse staan: dit kind vereist een LVB-aanpak. En de omslag die we nu proberen te maken is: wat is dat nou eigenlijk? Welke aanpak heeft dit kind nou écht nodig?” Als een kind structuur, voorspelbaarheid en duidelijke afspraken nodig heeft, moet dat dan per definitie in LVB-setting zijn? Of kan er gezamenlijk iets passends worden gecreëerd en hoeft er niet per se een LVB-setting te zijn? “Dat is echt de next step” vertelt Thessa, “en daarmee wil ik ook aangeven dat we nog voortdurend met elkaar aan het leren en ontwikkelen zijn. En dat is denk ik ook wat de energie geeft met elkaar.”
En daarmee wil ik ook aangeven dat we nog voortdurend met elkaar aan het leren en ontwikkelen zijn. En dat is denk ik ook wat de energie geeft met elkaar.
Zo dicht mogelijk bij huis
Nabijheid van zorg staat centraal voor een ‘Thuis voor Noordje’. Chantal: “We willen dat ouders op bezoek kunnen komen en dat de school betrokken blijft. En dat kan niet als je twee tot drie uur naar de andere kant van het land moet reizen.” Hoewel nabijheid erg belangrijk is, hoeft dit echter niet altijd het beste te zijn voor het kind, vertelt Thessa. “Hier hoort ook realiteitszin bij. We willen uiteindelijk dat kinderen op een goede plek terechtkomen, en goede plekken zijn soms heel specialistische plekken.” Marjon knikt: “Er zullen altijd kinderen blijven die vanwege hun eigen veiligheid misschien juist beter op hun plek zitten elders in het land. Ik denk dat we uiteindelijk op landelijk niveau met elkaar moeten gaan kijken naar de spreiding over het land. Je zal wel een aantal voorzieningen in stand moeten blijven houden, vrees ik, maar dat is dan de uitzondering op het geheel.”
Van repressie naar eigen regie, en andere sleutels tot succes
Wat maakte een ‘Thuis voor Noordje’ succesvol? Doorslaggevend is volgens Frans het principe van verdragen. “Als er dingen niet goed gaan in een casus, dan raken mensen vaak in de organisatiestand: dit moet opgelost worden, dit moet georganiseerd worden. Terwijl die vertragende tussenstap dan wordt overgeslagen. Kunnen we nu goed genoeg duiden wat er aan de hand is en op basis daarvan een beslissing maken welke interventies nu eigenlijk nodig zijn? Vaak wordt dat uit urgentie en een soort paniekgevoel overgeslagen.”
Ook maatwerk is volgens Frans heel belangrijk. Hij vertelt hoe een jongen die totaal niet in staat was onderwijs te volgen toch met veel begeleiding stapsgewijs in een onderwijsprogramma heeft kunnen komen. “En dat kan je natuurlijk alleen doen als je niet de setting als maat neemt, maar wat het individu nodig heeft als maat neemt. En daar ook interventies op kan zetten die nodig zijn en zo de lange adem creëren.”
Thessa vult aan: “Het gaat ook over onvoorwaardelijkheid. Je gaat ervan uit dat een kind hier onvoorwaardelijk komt wonen. Dat betekent dat als er problemen zijn dat je het kind niet wil verplaatsen, maar dat we de expertise erbij halen om het weer vlot te trekken. We weten dat elke verplaatsing ook weer een hechtingsbreuk betekent en dat dat voor de ontwikkeling van kinderen niet bevorderlijk is.” Het gaat vaak om jongeren met forse problematiek die lange tijd in de geslotenheid hebben gezeten – in de JeugdzorgPlus of in de psychiatrie – waar veel autonomie ontnomen is. “En dat is de aanleiding voor regressie en alleen maar verder afglijden” aldus Thessa.
Volgens Thessa is het juist belangrijk om jongeren hun autonomie weer terug te geven, iets wat zij ook als succesfactor ziet. De overtuiging van verdragen staat hierbij centraal. Als jongeren bijvoorbeeld over het spoor gaan lopen, dan worden ze niet weer opgesloten. “Dan zeggen we: je komt gewoon terug, we gaan er een gesprek over hebben en morgen weer een nieuwe dag. Dit betekent wel dat er met alle ketenpartners afspraken moeten worden gemaakt (o.a. politie, ambulance, NS), om te voorkomen dat iemand uit de keten ingrijpt. “Dan zou de hele cirkel weer van vooraf aan beginnen. We gaan het nu écht anders doen. Soms gaat iemand echt diep, maar als het punt komt dat jongeren weer eigen regie gaan pakken dan is dat al de opmaat voor herstel. En voorzichtig aan zien we toch dat dit veel meer effect heeft dan repressie.
” Thessa vervolgt: “Daar zit echt wat mij betreft de succesfactor om ontwikkeling weer op gang te krijgen. De sleutel van succesvolle behandeling zit in het samen met jongeren plannen bedenken. Wat is jouw toekomstbeeld, waar wil je naartoe? Hoe kunnen wij jou daar bij ondersteunen en welke begeleiding of behandeling is er nodig? En dan gáán ze. Ik ben er echt van overtuigd dat íedere jongere dan weer stappen gaat nemen.”
Een andere succesfactor is dat gezinnen veel meer betrokken worden, vertelt Thessa. “We zijn daarin stappen aan het maken om te kijken hoe we integrale teams kunnen bouwen, die niet alleen kinderen maar ook hun ouders behandelen. Zodat die weg terug naar huis ook weer een realistische weg wordt.”
Marjon geeft aan dat het succes ook zit in de manier hoe er wordt omgegaan met de jeugdigen. “Jongeren geven zelf aan dat er in de nieuwe setting goed naar hen geluisterd wordt, echt als mens. En het feit dat ze niet doorgeplaatst worden.” Chantal knikt: “Ze pakken hun tassen uit, ze richten hun kamer in. Ze gaan er ook echt voor en dat is echt heel mooi om te zien. Dat zorgt ook voor een ander gedrag dan ze bijvoorbeeld lieten zien in de JeugdzorgPlus.”
Gepassioneerd vertelt Chantal over een voorbeeld van een kleinschalige woonvoorziening (KWV) voor vier jongvolwassenen, opgezet door GGZ Noord-Holland-Noord. “Het gaat om jongeren waarvan sommigen vele jaren in gesloten voorzieningen hebben doorgebracht en nooit tot ontwikkeling zijn gekomen. Drie van de vier jongeren heeft nu binnen een jaar uitstroomperspectief waar ze zelfstandig, weliswaar met begeleiding natuurlijk, kunnen gaan wonen.” Chantal spreekt vol lof over de aanbieders die hiervoor hun nek hebben uitgestoken, waarbij ze ook naar Thessa kijkt. “Ze hebben gezegd: dit zijn onze leidende principes, dan moeten we het ook doen met elkaar, hoe moeilijk het ook is. We zijn ook nog aan het opbouwen, nog niet alle randvoorwaarden staan en we hebben geen dekkend spreidingsaanbod. Er zijn nog geen afspraken over leegstandsfinanciering, maar toch zeggen de aanbieders: we doen het!’. “En dat” springt Thessa in, “gaat over risico’s nemen. Dan neem je een risico als organisatie, en daar heb je lef voor nodig.”
We gaan het nu écht anders doen. Soms gaat iemand echt diep, maar als het punt komt dat jongeren weer eigen regie gaan pakken dan is dat al de opmaat voor herstel.
De overgang: afscheid van het oude voor vernieuwing
Om iets nieuws succesvol in gang te zetten, moet er afscheid genomen van het oude, vertelt Chantal. “Je kan dit eigenlijk alleen maar doen als er ook echt dingen afgebouwd worden. Als je nieuwe voorzieningen neerzet maar de oude open laat, dan heb je meer aanbod en dan is er ook meer vraag. We gaan dus ook niet zomaar weer voorzieningen neerzetten voor als we er in een kleinschalige woonvoorziening niet meer uit komen, want dan bouw je eigenlijk een nieuwe JeugdzorgPlusinstelling.” Hoewel dit mooi klinkt, blijft het in de praktijk soms nog een uitdaging. Zo waren er twee jongeren bij wie het wonen in een KWV goed aan zou sluiten en werd er ook een passende locatie gevonden. Maar met een groep van vijf jongeren tegelijkertijd starten was onmogelijk, daar waren de problemen te groot en te complex voor. In dit soort gevallen neemt de gemeente de kosten voor de leegstand op zich, zodat de KWV ook onder halve bezetting – met enkel twee jongeren – kan draaien. Chantal: “Vaak heb je drie à vier maanden nodig voordat er rust komt op de groep en dan kan je gaan nadenken over bijplaatsen van jongeren. En soms lukt dat gewoon niet.”
Chantal ziet daarom ook financiële risico’s in deze constructie. Marjon beaamt dit: “De KWV’s worden de laatste tijd neergezet als de heilige graal, maar het gaat ook over of we het in stand kunnen houden. En wat ik nu terugkrijg vanuit een aantal regio’s is dat een KWV voor één of twee kinderen gewoon niet te financieren is.”
Wat betreft leegstand is er wel echt een omwenteling zichtbaar in het samen denken en samen werken tussen aanbieders. Marjon: “Een aantal jaren terug waren de grote instellingen echt concurrenten, nu zijn het concullega’s geworden, die met elkaar meedenken”. Chantal knikt: “Er wordt samen met elkaar gekeken, want als ieder het voor zich moet doen, dan ontstaat er veel meer leegstand. Dus soms wordt er nu een kind geplaatst op de locatie van de één, met hulp van ambulante medewerkers van de andere organisatie.”
“Het is echt zoeken en in de praktijk leren” geeft Thessa toe. “Het ideaalbeeld is een KWV ergens in een wijk, maar we zien dat de begeleiders ook echt wel een zekere ‘holding’ nodig hebben. Dus misschien is het toch beter om een aantal KWV’s naast elkaar te hebben, zodat ze elkaar die steun kunnen bieden.” Hoewel dat ideaalbeeld er is, kan Thessa zich voorstellen dat sommige kinderen er juist gebaat zouden kunnen zijn om op een terrein te wonen. “Het idee is dat dat onvriendelijk is en niet thuis genoeg. Maar het gaat uiteindelijk over oprecht gezien worden, je eigen wensen mogen uiten, continuïteit in de begeleiding – en dat kan ook op een terrein.”
Om het systeem goed te laten werken, is het ook nodig dat de uitgang goed geregeld is. “Het is heel mooi wat we aan de voorkant doen, maar ook bij de uitstroom moet je een passend antwoord hebben” vertelt Chantal. Marjon: “In West-Friesland hebben we een urgentieregeling opgezet, zodat jongeren die uitstromen uit de jeugdzorg versneld een woning toegewezen krijgen. En dat scheelt de gemeente uiteindelijk veel geld, want een jongere houdt anders een plek bezet in een instelling.” “En” voegt ze daar aan toe, “daarbij ontneem je hem of haar ook de mogelijkheid om verder te ontwikkelen.”
Succesvol samenwerken: geleerde lessen ter inspiratie
Een ‘Thuis voor Noordje’ is een Noord-Hollands concept, maar kan zeker ook inspiratie zijn voor andere provincies die streven naar vernieuwing in de jeugdzorg. Wat zijn geleerde lessen? Thessa: “Betrek meteen de juiste partners vanaf het begin, de GI’s hebben we achteraf gezien te laat betrokken.” Chantal knikt: “Faciliteer inderdaad heel erg dat netwerk. Iedereen is heel erg druk met zijn eigen opgave en dat moet je bij elkaar zien te krijgen.”
Daarnaast, benoemt Thessa, is de structuur best nog in zuilen georganiseerd. “Er is een programmateam, en daar komen de domeinen bij elkaar. Daarnaast is er het aanbiedersoverleg en het onderwijsoverleg, en de GI’s. En nu zeg ik: we moeten uit die verzuiling, we moeten dat juist door elkaar gooien. Dus laten we bij elkaar in de keuken gaan kijken.”
Frans: “Je moet samen snappen waar het om gaat. Je moet een multidisciplinaire setting creëren waar je het over actuele casussen hebt, waar oplossingen voor moeten komen. Dat helpt enorm om te snappen wat er georganiseerd moet worden.” Chantal werpt daar tegenin: “Soms is het ook nodig om in één pijler of één zuil eerst dezelfde taal te gaan spreken, dat was vaak niet vanzelfsprekend.”
Cruciaal in het opzetten is urgentiebesef, vertelt Thessa. “Die urgentie moet je wel al creëren met elkaar. Je maakt toch rigoureuze beslissingen, met bijvoorbeeld het afbouwen van de jeugdzorgplus, en dan moet je voet bij stuk blijven houden en zeggen: we gaan geen nieuwe stenen neerzetten en we gaan geen uitwijkadres creëren. Dat geeft natuurlijk schuring en dilemma’s elke dag opnieuw, maar die urgentie heb je wel nodig om de beweging vooruit te maken.”
Marjon: “En naast elkaar gaan staan, en samen er een gezamenlijk probleem van maken.” Zo dreigde het onderwijs in het hele plan op gegeven moment niet meer gefinancierd te worden. “Dan moet je dat niet alleen door het samenwerkingsverband op laten knappen. Samen ga je op zoek naar een oplossing.”
Tot slot, waar is het viertal het meest trots op als het om een ‘Thuis voor Noordje’ gaat? Thessa benoemt de gemeenschappelijkheid. “Dat we in gemeenschappelijkheid deze verantwoordelijkheid gepakt hebben.” “En de betrokkenheid” voegt Chantal daar aan toe, “dit zijn echt allemaal mensen – en daar kan je je hand voor in het vuur steken – die gaan er voor, die kan je bellen, al is het op een onmogelijk tijdstip. Echt die betrokkenheid om het verschil te maken.” Marjon is trots op het hele proces: “Inclusief de dalen, omdat ik denk dat we elkaar steeds beter weten te vinden en dat we een gezamenlijke focus hebben van waar we naar toe gaan. Vanuit alle domeinen die er bij zitten, dat vind ik echt heel mooi.” Tenslotte benoemt Frans de leidende principes. “Daar kan je heel flauw over doen, maar uiteindelijk telt het wel dat we ze hebben en dat we er telkens op terug kunnen vallen.” En dat geeft kracht, kracht voor alles wat er al bereikt is, en kracht voor wat er komen gaat.
Handreiking
In dit artikel wordt regelmatig gesproken over kleinschalige woonvoorzieningen (KWV’s). Eerder maakt collega Eveline Kampman samen met PPRC-onderzoeker Niels Uenk de handreiking ‘Kostprijsonderzoek kleinschalige woonvoorzieningen jeugdhulp‘. In deze handreiking lees je over de tariefopbouw en het uitvoeren van kostprijsonderzoek voor kleinschalige woonvoorzieningen jeugdhulp. Het doel is om te leren van de eerste ervaringen van jeugdhulpregio’s, het ondersteunen van de beweging naar kleinschaligheid, en het aanbieden van een standaard zodat niet elke regio het wiel opnieuw hoeft uit te vinden.